Société des Missions Africaines – Province de Hollande
![]() |
né le 12 février 1922 à Scheveningen dans le diocèse de Rotterdam (Hollande) membre de la SMA le 15 juillet 1946 prêtre le 14 mars 1948 décédé le 27 juin 2008 |
1948-1952 Eikwe, vicaire décédé à Cadier en Keer, le 27 juin 2008 |
Pater JAAp BAKKER (1922 - 2008)
Afkomst.
Jacobus Henricus Wilhelmus Bakker, zoon van Henricus Bakker en Petronella de Bruijn, werd geboren te Scheveningen op 12 februari 1922. Hij is dezelfde dag gedoopt in de parochiekerk van O.L. Vrouw van Lourdes. Deze oudste zoon van een postbode, die Jaap werd genoemd, groeide op met een broer en 3 zusjes, waarvan de laatsten een tweeling.
Opleiding.
Na de lagere school ging Jaap in 1934 naar Huize Nieuw Herlaer te St. Mchielsgestel, het klein seminarie van de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën (S.M.A.). Daar heeft hij de tweede klas gedoubleerd. In 1938 vervolgde hij zijn studies in het Missiehuis te Cadier en Keer. Het eindoordeel van de staf na zijn middelbare opleiding was: “Regelmatig en gedienstig, weinig uitgesproken, enigszins bedeesd. Volgens sommigen terughoudend maar volgens anderen tamelijk eigenzinnig. Studieaanleg is bijna middelmatig”.
In september 1941 ging hij naar het groot seminarie te Aalbeek, gemeente Hulsberg. Op 15 juli 1943 werd hij aangenomen als lid van de S.M.A. Ook hier was het oordeel van de staf: “Serieux, zélé, a l‘esprit un peu borné, un peu naїf et un peu irascible”. Hij kreeg het advies mee om “zich te beijveren natuurlijk en eenvoudig te zijn: gewoon doen”. Ook werd hij gewaarschuwd op te passen voor onnodige uitgaven.
Hierna begon Jaap aan de studie van de theologie, dat in 1944 voor een jaar onderbroken werd door de oorlog. Tijdens de zomervakantie werd het zuiden van Nederland bevrijd. Jaap was op vakantie bij zijn ouders in zijn geboorteplaats Scheveningen en heeft daar de hongerwinter moeten meemaken en leed ook zelf aan ondervoeding. Terwijl zijn vijf klasgenoten in het bevrijde zuiden konden doorgaan met hun studies, beleefde hij nog een angstig en hongerig jaar met een koude winter in het door de Duitsers bezette deel van Nederland. Na het einde van de oorlog kon de studie voortgezet worden, doch met twee andere klasgenoten lag hij wel een semester achter. Hij was een degelijk seminarist die altijd in alle opzichten zijn best heeft gedaan. Hij werd aangenomen voor de Eeuwige Eed in de hoop en verwachting, dat hij met wilskracht en doorzettingsvermogen en enige jaren onder goede leiding, zijn minderwaardigheidscomplex zou overwinnen en zou groeien in persoonlijkheid om een voortreffelijk missionaris te worden.
In het missieseminarie te Aalbeek heeft Mgr. Stam MHM op 16 juli 1947 vijf van zijn klasgenoten tot priester gewijd. Jaap en twee anderen ontvingen de diakenwijding. Zij werden in dezelfde kapel op 14 maart 1948 door de hulpbisschop van Roermond, Mgr. A. Hansen, tot priester gewijd.
Missionaris.
Pater Jaap Bakker werd benoemd voor de missie van de Goudkust, het huidige Ghana, waar hij ter beschikking werd gesteld van de Engelse Aartsbisschop Mgr. W. Th. Porter van Cape Coast. Het waren de moeilijke na-oorlogse jaren voor het benoemingsbeleid. Vijf jaar lang had niemand van de missionarissen op vakantie naar Europa kunnen gaan en waren er ook geen nieuwe missionarissen in Afrika aangekomen. In mei 1948 ging de overste van Eikwe, pater Adolf Setz, als een van de laatsten op vakantie naar Nederland. Zijn assistent, pater Joep Lochtman, was wel in 1941 priester gewijd, doch kon pas in 1946 naar de missie vertrekken. Hij nam nu over als overste. Jaap Bakker arriveerde in september 1948 met de boot op de westkust in Afrika en werd benoemd tot zijn assistent in de missie van Eikwe.
Eikwe in het Nzema district was in die jaren een dorpje aan zee, ongeveer halfweg tussen Axim en Half Assini. De enige toegangsweg was het strand langs de zee bij laag water. Er was geen waterleiding of electriciteit en er waren geen winkels. Daarvoor was je aangewezen op de stad Sekondi en later Takoradi, waar je eens per maand naar toe ging om boodschappen te doen en om geld te halen voor de salarissen van de onderwijzers. Wel hadden de OLA Zusters een kliniek voor de mensen in Eikwe en omgeving. Die omgeving bestond onder andere uit een 25 dorpen en gehuchten, waar de katholieke missie een kerkje en/of schooltje had en waar pater Bakker nu mee belast werd. Wegens ontbreken van vervoersmiddelen en wegen moesten meerdere buitenstaties te voet bezocht worden. En natuurlijk moest in deze beginjaren ook de nodige aandacht besteed worden aan het leren van de inlandse taal en de plaatselijke gebruiken en gewoontes.
Na bijna vijf jaar ging pater Lochtman in april 1951 op vakantie en nam Jaap Bakker over als waarnemend overste. De juist aangekomen pater Wim Griffioen, klasgenoot van Jaap, werd benoemd voor Eikwe. Hij had eerst een paar jaar in Nederland gewerkt in de fondswerving. Hij zou nu de buitenstaties gaan doen doch moest al binnen de twee maand ziek terugkeren naar Nederland.
Intussen was de Goudkust missie in 1950 verheven tot een zelfstandige kerkprovincie met eigen hierarchie. Cape Coast werd nu een Aartsbisdom met meerdere dekenaten. Het Nzema district werd nu het Axim dekenaat. Na het vertrek van Wim Griffioen werd de ervaren pater Andreas Stoffels benoemd tot pastoor van Eikwe en tevens Deken van het Axim dekenaat. Jaap Bakker kon zich nu weer volledig inzetten voor de buitenstaties. Doch de benoeming van André Stoffels was geen succes. Hij was een gezelschapsmens, doch eenzaamheid werd zijn grote probleem. Hij kwam uit een ander taalgebied en er waren in die jaren in de Nzema dorpjes nauwelijks mensen, buiten een paar onderwijzers in de dorpsschooltjes, die Engels spraken. De actieve mensen trokken weg om elders in het land werk te zoeken in de mijnen, bij de politie of bij de commerciële bedrijven.
Het kon er stil zijn in Eikwe ….. zeer stil! En als met regenachtige dagen de mensen vroeg gingen slapen en het dorp in het duister lag, want electriciteit was er niet, dan hoorde je niets dan de branding van de zee en de regen op het zinken dak. Die intense stilte! Dat viel op pater Stoffels en dat benauwde hem, maakte hem zelfs bang. Het werd een obsessie. Hij liet zware grendels aanbrengen op de deuren van de kamers in het Missiehuis. De Aartsbisschop had begrip voor de situatie. Na zes maanden, in februari 1952, greep hij in. Pater Lochtman was juist teruggekeerd van zijn vakantie en werd opnieuw benoemd tot pastoor van Eikwe. Pater Stoffels werd uit Eikwe weggehaald en overgeplaatst naar een geschiktere plaats voor hem.
Jaap Bakker had eveneens een tiental buitenstaties langs de zee en heeft daar, doch ook wel in de dorpen in het binnenland, zeker momenten van eenzaamheid en stilte ervaren, zo zelfs dat je als het ware overvallen werd door de stilte. Doch hij, en ook vele andere missionarissen met soortgelijke ervaringen, zijn daar niet onderdoor gegaan.
Maar wel begonnen werk, omstandigheden, inspanning en klimaat toch hun tol te eisen. Jaap’s gezondheid liet steeds meer te wensen over. Meerdere jonge missionarissen na de oorlog hebben hun eerste toer wegens gezondheid vroegtijdig moeten afbreken. Sommigen menen dat ondervoeding tijdens de oorlog daar mede oorzaak van was. Ook Jaap Bakker werd in Juni 1952 vervroegd op vakantie naar Nederland gestuurd.
Na terugkeer in februari 1953 kreeg pater Bakker eerst een tijdelijke benoeming voor Asangkrangwa. Pastoor Frans Ramakers ging op vakantie en tijdens die periode kon Jaap pater Theo Görtz assisteren bij het werk in het grote district, toen nog inclusief Enchi en Bogoso. Na terugkeer van Frans Ramakers werd Jaap benoemd voor Bibiani, waar Jan van den Broek al tien jaar pastoor was. Bibiani was een klein mijnstadje met een groot achterland in het Sefwi district. Plaatsen als Sefwi-Wiawso en Sefwi-Bekwai waren toen nog buitenstaties van Bibiani. Het wegennet werd voornamelijk bepaald door de sporen van de ‘timber-trucs’. Jaap had dit voordeel, dat hij bij terugkeer van zijn trek een gezellige hoofdstatie aantrof. Father John, zoals Jan van den Broek daar genoemd werd, was een goede gastheer met speciale aandacht voor zijn assistenten, wat thuiskomen en gezelligheid betrof. Father John hield van gezelschap en gezelligheid, van goede muziek en van lekker eten en drinken. De faam van zijn keuken was alom bekend: zowel in kwaliteit als in kwantiteit. Bezoekers van de missie, en ook zijn assistent als die niet op trek was, werden dikwijls uitgenodigd hem voor een gezellige avond te vergezellen naar de ‘club’ van de mijnen, in die koloniale jaren alleen toegankelijk voor het hoger (= ‘expatriate’) personeel. In Jaap’s latere levensjaren treffen we trekjes aan, die wel eens mede door deze periode beïnvloed zouden kunnen zijn, zoals bv. zeer selectief in eten en drinken en zijn belangstelling voor klassieke muziek, waarvan hij ook een uitgebreide collectie had op band of plaat.
Als overste echter trok Father John veel naar zichzelf toe en kon moeilijk verantwoordelijkheden delegeren naar zijn assistenten
In 1956 werd de Goudkust een onafhankelijke staat met een nieuwe naam: Ghana.
Na zijn vakantie in 1957 werd Jaap opnieuw benoemd voor Bibiani, waar hij zeer gelukkig mee was. Meerdere buitenstaties kwamen tot verdere ontwikkeling en bij zijn afscheid werd met name de bouw van kerk en school in Sefwi-Wiawso genoemd.
Jan van den Broek ging in december 1958 op vakantie. Pater Martin Keinhorst werd benoemd als zijn opvolger. Dat was een heel ander type dan zijn voorganger. Martin was een gevoelsmens. Volgens de bemerkingen van zijn seminarie-leraren was hij ‘versatile’ (ongestadig, wispelturig, volgens mijn woordenboek). Hij was uitbundig en ‘on top of the world’, of hij was terneergeslagen en leek in de diepste diepten te zitten. Jaap moet dat ook ervaren hebben, vooral toen zijn nieuwe pastoor, na anderhalf jaar in Bibiani, in een gemoedsdepressie kwam.
Terwijl het bisdom op 8 juni 1960 zijn eerste Ghanese Aartsbisschop kreeg in de persoon van John Kodwo Amissah en het land zelf op 1 juli een Republiek werd, pakte Martin Keinhorst in juli 1960 zijn koffertje en verdween van Bibiani naar de kust. Het kerkbestuur informeerde de nieuwe Aartsbisschop en verwoordde dit op een typisch Afrikaanse wijze: “He left us unceremoniously”.
Een maand hierna benoemde de nieuwe Aartsbisschop twee Afrikaanse priesters voor de parochie Bibiani. Jaap Bakker werd met ingang van 15 augustus 1960 overgeplaatst naar Assin Foso. Ook dit was een plattelandsparochie. Het dorp Foso had nog geen tweeduizend inwoners, maar was het centrum van twee grote districten: Assin en Twifu-Heman, samen rond de 70 buitenstaties, waarvan de pastoor een gedeelde bezocht en zijn assistent de overige dorpen.
Na terugkeer van zijn vakantie in 1963 werd pater Bakker benoemd tot pastoor van de parochie Enchi. Jaap kende deze plaats en had het tien jaar eerder al bezocht als buitenstatie. Enkele jaren geleden was dit district afgescheiden van de parochie Asankrangwa. Het ligt ten westen daarvan, nabij de grens van de Côte d’Ivoire (Ivoorkust). Het was een dun bevolkt, doch bosrijk gebied. De United African Company (UAC) had een grote houtzagerij in de plaats Samreboi. De bevolking behoorde niet tot de Wassaw stam zoals in Asankrangwa, maar tot de Aowin stam. Bij de opsplitsing van het bisdom kwam Enchi daarom ook bij het nieuwe bisdom Sefwi-Wiawso. Van 1963 tot en met 1980 is Jaap pastoor geweest in Enchi. Eerst om de 4 en later om de 3 jaar ging hij voor enkele maanden vakantie naar Nederland. Het was een eenmansparochie met een aantal buitenstaties. Jaap voelde zich goed thuis in deze plattelandsparochie, waar het leven zich in een rustig tempo afspeelde. Hier kon hij leven naar zijn eigen inzicht, in zijn eigen tempo, op zijn eigen wijze. Hij deed de kerkdiensten, bezocht de buitenstaties, las veel en luisterde naar muziek. Hij superviseerde de bouw van een nieuwe kerk in Enchi en opende een aantal schooltjes in de buitenstaties.
In 1970 werd de Western Region afgescheiden van het Aartsbisdom Cape Coast en werd de inlandse bisschop Joseph Amihere Essuah benoemd als eerste bisschop van het nieuwe bisdom Sekondi-Takoradi. Deze benoeming en het daarop volgend dispuut over een 3 jaren contract veroorzaakte nogal wat deining onder de missionarissen en ook Jaap mengde zich daarin. Hij maakte zich bezorgd over zijn eigen toekomst. Dit liep allemaal rustig af.
Maar kollega’s begonnen zich zorgen te maken over Jaap. Raakte hij niet te geїsoleerd, teveel vervreemd van de samenleving, te eenkennig en misschien wat a-sociaal? Men was ook bezorgd of hij wel goen voor hemzelf zorgde. Doch Jaap voelde zich in Enchi thuis. De situatie was voor hem overzichtelijk en controleerbaar. Hij vond het wel fijn als hij bezoek kreeg, heel sporadisch, want Enchi lag ver weg en was niet gemakkelijk te bereiken, zeker niet in het regenseizoen. In maart 1972 kwam provinciaal Gerard Bles op bezoek. Hij was op werkbezoek in Winneba, waar een telegram binnenkwam dat de moeder van Jaap was overleden en dat kwam hij nu Jaap persoonlijk meedelen.
Rond 1978 bood het bisdom aan om Jaap te benoemen tot pastoor van Elmina, een stad aan de kust. De schrik sloeg Jaap om het hart. Hij vond Elmina veel te groot voor hem met te veel ‘scholars’, en een parochie met een assistent. Hij was bang dat hij alles niet kon overzien, niet zijn eigen leven kon leiden zoals hij dat al jaren gewend was.
Na terugkeer van vakantie in Augustus 1981 kreeg hij toch een overplaatsing. Het werd weer een klein verafgelegen plattelandsparochie: Eikwe in de Nzema, hem wel bekend, want daar was hij, meer dan 30 jaar geleden, zijn missionarisleven begonnen. Deze parochie had wel een 25 buitenstaties, doch hij had een Ghanese assistent, die hiervoor zorgde. Ook was er nu een ziekenhuisje, geleid door de “Missionshilferinnen”uit Würzbourg.
Jaap kon zijn levensstijl, zoals hij dat al jaren gewend was, hier voortzetten. Maar zijn physieke toestand was de laatste jaren wel behoorlijk achteruit gegaan. Al na een half jaar moest hij op ziekteverlof. Na terugkeer ging het niet veel beter. In mei 1984 moest hij opnieuw op ziekteverlof, maar hij wilde niet in Europa blijven: in september was hij terug in Eikwe. De economische toestand in Ghana was de laatste tijd erg achteruit gegaan en de voedseltoestand was alarmerend. En Jaap was zeer selectief in de keuzes van zijn smaak. Iedereen begon zich zorgen te maken, en er waren duidelijk symptomen van ondervoeding, doch Jaap wilde niet terug naar Nederland.
Uiteindelijk heeft het SMA bestuur hem, na overleg, kunnen overhalen om overste in teamverband te worden van het Missiehuis in Cadier en Keer, d.w.z. overste van de confraters, doch management, personeel en financiën zou voornamelijk bij Wiel van Eijk blijven. Hij schreef over de moeilijkheden om dit aanbod als overste te aanvaarden:
“Moeilijkheden blijven bestaan: mijn eigen gevoelen van ongeschiktheid en de moeilijkheden, die een vlotte en zo volledig mogelijke adaptatie aan het community-life in Holland, met zijn eigentijdse atmosfeer en gezichtspunten.
Maar in zover dit voorstel komt van het Provinciaal Bestuur, beschouw ik het als een vingerwijzing Gods mijn werk hier in Ghana definitief te beëindigen.”
Op 18 april 1985 keerde hij, na 37 jaar Afrika, terug naar Nederland. Op 1 juli begon hij zijn functie als overste van het Missiehuis in Cadier en Keer. Jarenlang leed hij aan een soort minderwaardigheidsgevoel en nu deze leidinggevende functie! Het deed hem goed en hij was er trots op. Maar spoedig bleek dat hij niet kon functioneren in teamverband, en niet de capaciteiten en sociale vaardigheden had om deze functie naar ieders wens uit te voeren. Hij voelde zich voor de voeten gelopen of gepasseerd. Hij glorieerde bij zijn 40 jarig priester-jubileum in 1988. Toen echter in 1990 in Hulsberg een vacature ontstond door de dood van pater Wim van de Laar als Rector van het bejaardenhuis Panhuys, werd pater Bakker hiervoor benoemd met ingang van 1 december 1990.
Na anderhalf jaar echter vroeg hij ontslag aan. Jaap voelde zich daar niet thuis, had moeite met het verstaan van het Limburgs, en zijn klasgenoot Frans Spronck uit Cadier en Keer wilde graag van hem overnemen. Op 11 mei 1992 keerde Jaap terug naar Cadier en Keer.
Overleden.
Hij was nu rustend. In de beginjaren nam hij nog wel de dagelijkse zorg voor kapel en eredienst op zich. Ook nam hij deel aan het gemeenschapsleven in eetzaal en recreatie en graag meedeed met het kaartspel. Voor de rest was hij tevreden en gelukkig op zijn kamer. Hij las veel, was geabonneerd op Time Magazine en Readers’digest, en nog andere tijdschriften, luisterde veel naar muziek en hield zich bezig met zijn postzegelverzameling. Zijn kamer werd een steeds grotere opslagplaats van boeken, tijdschriften en papieren, want hij bewaarde en verzamelde van alles en nog wat. Hij bleef selectief in eten en drinken, hield van zoetigheid en snoep en vooral chocolade, en koesterde zijn dagritme.
Op 18 december 2005 struikelde Jaap op zijn kamer en brak zijn heup. Na ontslag uit het ziekenhuis heeft hij het niet kunnen opbrengen om opnieuw te leren lopen. Sinds die tijd was hij nagenoeg altijd bedlegerig. Heel sporadisch kwam hij even in een rolstoel in de kapel of de recreatiezaal. Hij bleef gelaten en klaagde niet, maar zijn interesse en belangstelling voor mensen en zaken nam af. Zijn krachten werden minder. Met een laatste krachtsinspanning heeft hij nog zijn zestigjarig priesterjubileum kunnen vieren.
Na het ontvangen van de ziekenzalving is hij rustig gestorven op 27 juni 2008, 86 jaar oud.
Plaatsgenoot Ed Hubert leidde de avondwake. Op 4 juli ging Provinciaal Pijpers voor in de uitvaartdienst, waarna pater Jaap Bakker begraven is bij zijn confraters op het missionariskerkhof te Cadier en Keer.
Bronnen:
Archief Nederlandse Provincie S.M.A., Cadier en Keer
Onze Krant, nr. 145, aug. 2008.
The Standard 14 aug. 1960.
Recherchez .../ Search...