Société des Missions Africaines - Province de Hollande
![]() |
né le 17 novembre 1918 à Maastricht dans le diocèse de Roermond, Hollande membre de la SMA le 15 juillet 1939 prêtre le 28 mars 1943 décédé le 29 août 1997 |
1943-1945 Herlaer et Bemelen, études décédé à Buggenum, Hollande, le 29 août 1997 |
Pater Jeu FLORACK (1918 - 1997)
Afkomst.
Mathias Dionysius Florack, zoon van Petrus Florack en Cathari¬na Paulissen, werd geboren te Wolder-Maastricht, juist na de eerste wereldoorlog, op 17 november 1918 en daags erna gedoopt in de Petrus en Paulus kerk te Oud-Vroenho¬ven. De moeder van Jeu, zoals hij dagelijks genoemd werd, was een zus van Mgr. Paulis¬sen. Uit dit grote Flo¬rackge¬zin van dertien kinde¬ren volgde hij zijn oudere broer Denis naar het seminarie; een zus ging naar Menton en als Zr. Huberta naar de missie in de Goudkust (Gha¬na), en zijn jongere zus Nelly werd de moeder van pater Han Perry.
Opleiding.
Na de lagere school te Wolder-Maastricht, ging Jeu in 1931, in navol¬ging van zijn broer, naar de priestermissionaris-oplei¬ding van de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën, waarvan toen¬tertijd zijn oom Hubert Paulissen provinciale overste was. Na de middelbare opleiding in huize 'Nieuw-Herlaer' te St. Mi¬chiels¬ge¬stel en daarna het missiehuis te Cadier en Keer, ging hij in 1937 naar het seminarie 'Ore Place' te Has¬tings voor zijn philosophie en werd, door eedaf¬legging, op 15 juli 1939 lid van de Sociëteit.
Tij¬dens de zomervakantie in 1939 brak de oorlog uit, zodat terug¬keer naar Engeland onmogelijk werd vanwege de vordering ven het seminarie door het leger. In novem¬ber 1939 kon de studie hervat worden in het gehuurde semina¬riege¬bouw van de Jezuïeten te Aalbeek. Van daaruit werden Jeu en zijn klasgeno¬ten priester gewijd in de parochiekerk van de H. Clemens te Huls¬berg op 28 maart 1943¬ door Mgr. Lemmens, bisschop van Roermond.
Missionaris.
Zijn eerste benoeming was: leraar te Nieuw Herlaer en zich tevens voor te bereiden op staatsexamen. In 1944 kreeg hij de opdracht om vanuit Bemelen assistenties te verrichten en zich verder te bekwamen in latijn en grieks. In september 1945 werd hij benoemd tot leraar klassieken te Cadier en Keer. Hierna volgde in 1946 zijn opdracht om aan de universiteit van Nijme¬gen klassieken te gaan studeren. Hij vestigde zich in Nijmegen en begon serieus zijn studie van de klassieke talen. Kunst had echter altijd zijn speciale belangstelling en daarop ging hij zich in zijn studies ook steeds meer te richten. Na zijn kandidaats-examen klassieken keurde de faculteits¬raad, in haar vergade¬ring van 31 maart 1950, zijn vakken-combina¬tie voor een docto¬raal-examen in de kunstgeschiedenis goed. Hoofdvak zou worden: kunstgeschie¬denis der Middeleeuwen, met als bij¬vakken: griekse letterkunde en kunstgeschiedenis van de nieuwe tijd. Naar ik meen te weten, was dit buiten medeweten van het pro¬vin¬ciaal bestuur.
Hij hield boven¬dien van reizen, en museumbe¬zoek in Frank¬rijk, Italië en Spanje waren wenselijk vanwege deze keu¬ze.
In september 1950 kwam hij naar Cadier en Keer om daar les te gaan geven. Regelmatig pendelde hij van daaruit naar Nijmegen om verder af te studeren. In augustus 1952, toen hij zijn studie afgerond had, werd hij tevens benoemd tot studiepre¬fect in het missiehuis te Cadier en Keer.
Tijdens de provinciale vergadering van 1958 werd pater Jeu Florack gekozen als provinciaal overste voor een periode van tien jaar: dit jaar was in Rome besloten de be-stuursperio¬de van zes jaar te verlengen tot tien jaar, wat ze trouwens na één perio¬de meteen weer teruggedraaid hebben. Pater Florack heeft deze verantwoordelijkheid gedra-gen van 1958 tot 1968. De reden van zijn keuze lag mede in het feit van de strijd om rijkserken¬ning van het missiehuis te Cadier en Keer als offi¬cieel gymna¬sium met erkend eindexamen. Als studieprefect van dit college was hij met de vereisten en de problematiek erom heen op de hoogte. Veel energie is hierin gestoken. Uiteinde¬lijk kreeg het College Onze Lieve Vrouw van Lourdes te Cadier en Keer met ingang van 1 maart 1965 door de rijksoverheid de erkenning als gymnasium-A, volgens aankon¬di¬ging in het Staats¬blad nr. 89 dd. 15.03.1965. In een rondzend¬brief schreef provinciaal Florack naar de ouders van de stu¬denten:
"Studiebeurzen, rijksstudietoelagen, kinderbijslag en aftrek zijn voortaan werkelijkheden, die u en ons moeten helpen om de opleiding van uw zoon mogelijk te maken.
Het huidige kostgeldtarief (f 1080,-) wordt als niet-naar-waarheid ingevuld geacht bij officiële opgave voor kost- en leergeld. Met ingang van 1 september 1965 is het kostgeld met f 420,- verhoogd en bedraagt nu f 1500,- per jaar".
Helaas moest enkele jaren later dit college, wegens gebrek aan studenten voor een missi-onarisopleiding, gesloten worden.
Een voortdurende zorg tijdens deze bestuursperiode waren de financiën. Wegens onvoldoende eigen vakbekwame leraren, werden 'dure' lekenkrachten ingehuurd. Dit kostte, jaren lang, handen vol geld. Daarom werden in die jaren parochies in Duitsland aange¬nomen, want daar werden de priesters goed betaald en kon elk jaar een aanzienlijk bedrag naar de S.M.A.- prokuur in Neder¬land worden overgemaakt.
Tijdens deze bestuursperiode werd de Britse provincie opge¬richt en ging het S.M.A.- huis in Hampstead, Londen, over naar deze nieuwe provincie. In Nederland werd de wijnhandel en later ook de daarbij behorende gebouwen verkocht aan de heer Grit Gielen en werd 'Caves Cadier' een zelfstandig bedrijf. De S.M.A. had niet de technische know-how om zo'n bedrijf zake¬lijk te exploiteren en bovendien werden steeds meer vragen gesteld of deze bedrijfsvoering wel in overeenstemming was met onze missionaire opdracht.
Naast financiële en personele zorgen, was er het grote kerkge¬beuren, waarin de provinciaals van orden en congregaties ook een rol speelden.
Het Vaticaans Concilie werd gehouden, paus Johan¬nes XXIII wilde 'de deuren en ramen open', in Nederland vond te Noord¬wijkerhout het landelijk pastoraal concilie plaats. De provin¬ciale oversten van de SNPR (= Stich¬ting {later Samenwer¬king} Nederlandse Priester-Reli¬gieuzen) kwamen twee keer per jaar een paar dagen samen om binnen het geheel van deze situa¬tie hun standpunten en bij¬dragen te bespreken. Daarnaast kwamen binnen de SNPR de provinciale oversten van de 'seven-up' (later groep IV) nog maandelijks bij elkaar. Deze zeven exclu¬sieve missionaire Congregaties, later uitgebreid met de be¬stuurlijke verant¬woor¬delijken voor missiezaken in de andere religieuze congrega-ties, bespra¬ken vooral de missionai¬re problemen. In zuid-limburg vroeg de samenwerking in philos¬ophisch en theologisch onderwijs de nodige aandacht.
Daarnaast had de provinciaal de zorg voor eigen leden. De kerk was in beweging. Traditionele waarden en standpunten werden opnieuw bekeken en bevraagd en de provinciaals kregen te maken met geloofscrisis en celibaatsproblemen bij hun eigen leden. Ook Jeu Florack kreeg daar mee te maken. Vooral de eerste gevallen van uittredingen waren dikwijls zeer pijnlijk en emotioneel. Er waren nauwelijks regels en ervaringen hoe hiermee om te gaan, nauwelijks financiële voorzieningen, nauwelijks een maatschappelijk draagvlak. De provinciaal heeft bovendien te maken met alle leden en daarbij waren ook lasti¬ge, eigenzinnige en recalcitrante leden. Met al deze gevallen kreeg Jeu te maken, tot zelfs in de rechtszaal toe.
De keerzijde van de medaille was, dat deze functie gelegenheid bood om internationale reizen te maken. Daar waren jaarlijks de Plenary Councils, bijeenkomsten van het hoofdbestuur met de provinciale oversten, die bij toerbeurt gastheer waren. In 1959 bezocht hij de missiegebieden in Ghana en ook in 1963 ging hij voor een paar maanden op visitatie-bezoek naar Ghana en be¬zocht tevens zijn broer te Takoradi, die een half jaar later dodelijk verongelukte. Ook bezocht hij geregeld de neder¬landse collega's in de U.S.A. en natuurlijk ook in Euro¬pa.
Provinciaal Florack was een eenzame werker. Plichtsgetrouw werkte hij zijn correspondentie af en elke confrater kreeg antwoord op zijn brieven. De gezagsuitoefening was nog in de toentertijd gebruikelijke autoritaire stijl, zonder inspraak met de betrokkenen (de provinciale vergadering van 1968 be¬sloot tot 'inspraak' bij benoemingen). Zowel benoemingen alsook bemerkingen kwamen bij sommigen wel eens hard en pijn¬lijk aan.
Na zijn mandaat als provinciaal nam hij eerst een sabbatical en zocht toen een functie buiten de S.M.A.-huizen (meerdere ex-provinciaals trachten dagelijkse ontmoetingen met confra¬ters waarmee ze 'in functie' soms onplezierige of confronte¬rende ontmoetingen gehad hebben, te mijden).
In juli 1969 werd Jeu benoemd tot pastoor van Buggenum. Mede ter aanvulling van zijn salaris was hij de eerste paar jaren teven godsdienstleraar te Posterholt aan de landbouwhuishoud¬school. Wegens ambtsverlating kwam er in 1971 een vacature in het provinciaal bestuur. De overige leden van het zittende bestuur opteerden voor Jeu Florack als vervanger in deze vacature en op 11 september 1971 kwam de toestemming van het algemeen bestuur in Rome. In 1973 werd Jeu opnieuw gekozen als bestuurslid en is dit gebleven tot en met de provinciale vergadering van 1978. Ook nam hij functies aan als lid van de redactieraad van het tijdschrift "Stemmen uit Lourdes" en moderator van de VOS (= Vereniging van oud-studenten). Hij bleef functioneren als pastoor van Buggenum.
Dit waren voor hem gelukkige jaren. Jeu was een levensgenieter en hij verstond de kunst om 'van problemen geen problemen te maken'. Hij scheen nu gemakkelijker en relativerender met moeilijkheden en problemen om te gaan dan gedurende zijn provinciaalsperiode ook al gaf hij ook toen al soms de indruk van een schijnbare onbezorgdheid. Als pastoor gaf hij veel ruimte, zowel aan het bestuur van de parochies, als ook aan de gelovi¬gen en de organisaties. Hij had een progressieve instel¬ling en nam geen blad voor de mond, waardoor hij wel eens van mening verschilde met zijn buurtpas¬tor Jo Gijsen, toen nog rector van de zusters te Nunhem. Hij had aandacht en tijd voor de mensen, de zieken, de bejaarden. Hij had regelmatig contact met de verenigingen en hij had speciale belangstelling voor de kapel¬letjes in de parochie. De kapel van de H. Aldegundis, patrones van de parochie, werd door hem op 5 juni 1988 ingeze¬gend.
Zijn gouden priesterjubileum werd groots gevierd en hij werd toen bijna de hemel ingeprezen. Wel zei de burgemeester bij die gelegenheid dat hij speciaal de beschermengel dankte als hij de pastoor onderweg achter het stuur van zijn auto tegen¬kwam. En niet helemaal ten onrechte. Door een aanrijding buiten zijn schuld kwam hij enkele weken in het ziekenhuis terecht en moesten twee loslopende paarden op de weg afgemaakt worden; doch vaker kwam hij thuis met een niet geheel onge¬schonden wagen. Generaal Patrick Harrington schreef bij gele¬genheid van dit ¬gouden jubileum, speciaal verwijzend naar zijn provinciaalspe¬riode:
"The service of leadership is not easy (as we know!), but you seemed to combine the right blend of animation, dialogue and vision".
Gestorven.
De gezondheid van pastoor Jeu Florack werd problematisch. Bisdom, de Sociëteit en het kerkbestuur begonnen zich zorgen te maken. Hij was al verschillende keren 'gevonden' vanwege plotseling onwel wor¬den. Ook zijn functioneren in de parochie begon na te laten. Op zaterdagmiddag 28 juni 1997 rond 5 p.m., toen hij niet verscheen voor de Eucharistieviering, trof men hem in de badkamer aan, waar hij sinds vrijdagochtend gelegen had. Hij had opnieuw een herseninfarctje gehad. Na een kort verblijf in het ziekenhuis te Roermond, kwam hij naar het missiehuis te Cadier en Keer, naar men dacht om zich daar definitief te vestigen, doch al na een paar dagen had hij zijn terugkeer naar Buggenum geregeld.
Alle betrokken partijen kwamen te Buggenum samen en spraken hun grote bezorgdheid uit over de pas¬toor persoonlijk, alsook over de parochie. De pastoor zelf was niet zo overtuigd van dit alles. Toch werd, volgens notitie van vicaris R. Maessen, besloten, dat per 1 september de benoeming van pastoor Florack als pastoor van Buggenum zou eindigen.
Er zou naar geschikte woongelegen¬heid voor hem in Buggenum gezocht worden. Dit was niet meer nodig. Op 29 augustus 1997 trof men hem dood aan in de pastorie te Buggenum. Hij werd 78 jaar oud.
De plechtige uitvaartdienst vond plaats in zijn parochiekerk van St. Aldegondis te Buggenum op donderdag 4 september, waarin provinciaal Ton Storcken voorging. In de namiddag vond de begrafenis plaats in het begraafplaats van het missiehuis te Cadier en Keer. Han Perry ging voor in de absoute voor zijn oom, die begraven werd naast zijn zus Zr. Huberta Florack.
Bronnen:
- Archief nederl. provincie S.M.A., Cadier en Keer.
- A. Rijpkema in Afrika Ontwaakt 1965, pag. 111
- Onze Krant nr. 113, december 1997.
Recherchez .../ Search...