Société des Missions Africaines –Province de Hollande
![]() |
né le 14 février 1901 à Ulestraten dans le diocèse de Roermond, Hollande membre de la SMA le 31 juillet 1921 prêtre le 2 avril 1927 décédé le 15 février 1968 |
1922 a arrêté pendant deux années décédé à Cadier en Keer, Hollande, le 15 février 1968, |
Pater Hubert JANSSEN (1901 - 1968)
Afkomst.
Marie Michiel Joseph Hubert Janssen, zoon van Pieter Joseph Michiel Janssen (+ 1936) en Josephina Urlings (+ 1939), werd geboren te Ule¬stra¬ten op 14 februari 1901. Hubert, zoals hij werd aangespro¬ken, was de oudste in een onderwijzersgezin met zes kinderen: hij had 4 broers en een zus.
Opleiding.
Na de lagere school ging Hubert in 1913 als twaalfjarig jonge¬tje naar het missie-college te Cadier en Keer en, vandaaruit na de oorlog in 1919 naar Chanly in België voor zijn noviciaat en philosophie. Op 31 juli 1921 werd hij aange¬nomen als lid van de Sociëteit en legde daartoe de eed af.
Begin oktober van dat jaar verhuisde hij naar Lyon voor de studie van de theologie en ontving daar aan het eind van die maand op 30.10.¬1921 de kruinschering. De 11de januari 1922 kwam hij ziek terug naar Nederland.
Pas in 1923 kon hij zijn studies hervatten. Intussen was de nederlandse provincie opgericht, met een eigen theologi¬sche opleiding te Bemelen. Daar deed Hubert zijn theolo¬gische studies van 1923 tot 1927. Twee jaar na zijn oorspron¬kelijke klas werd hij op 2 april 1927 te Roermond in de kapel van het bisschoppelijk seminarie priester gewijd.
Missionaris.
Goed in wiskunde, maar problematisch wat zijn gezondheid betrof, plus het feit dat de provinciaal econoom père Antoine Burg in mei 1926 gestorven was, waren factoren die meetelden in de benoe¬ming van deze pasgewijde priester: leraar wiskunde in het missiecollege te Cadier en Keer en econoom van het huis. Reeds in 1929 werd hij benoemd tot provinciaal econoom. De financ¬iële administratie en boekhouding ontwikkelden zich nog steeds volgens de franse lijn, zoals die gehanteerd werd door père Chiffoleau, algemeen econoom van 1919 tot 1931 en van 1933 tot 1937; en daarna provinciaal econoom van 1937 tot aan zijn dood in 1955. Besturen kwamen en gingen doch .... père Chiffoleau bleef. Men kon niet om hem heen en, naar men dacht, ook niet zonder hem.
Volgens deze lijn ontwikkelde zich ook pater Janssen. In de kortst mogelijke tijd had hij zich volkomen ingewerkt in de wijnhandel met bijbehorende belastingadministratie (en accijn¬zen). Hij reisde in de oogsttijd persoonlijk naar Samos waar hij weken verbleef en had zich, naar men zei, ontwikkeld tot een goede wijnkenner.
In de eerste jaren bemoeide provinciaal Paulissen zich nog veel met financiële zaken. Doch jaarlijks nam de invloed van pater Janssen toe, zeker na het vertrek van provinciaal Pau-lissen. Pater Janssen had goede relaties met ene heer Gielen, directeur van de Trichtse Bank te Maastricht (later door fusies opgenomen in de Neder¬landse Credietbank) en hij beheer¬de tevens fondsen (namens Chiffo¬leau?) van franse zuster congregaties.
Het internationaal S.M.A.- geld- en effectenverkeer was niet altijd even zakelijk en efficiënt. Er zijn duide¬lijk aanwijs¬bare fouten gemaakt, zeker in de beginperiode van de neder¬landse provincie, waardoor deze jarenlang in serieuze financi¬ële moeilijkheden heeft verkeerd.
Een ander probleem was de geheimzinnigheid en ondoorzichtig¬heid van de hele financiële situatie en administratie. De achterban werd er volkomen buiten gehouden. Reeds in de derti¬ger jaren werden hier en daar kritische geluiden gehoord. Met name Harrie Rothoff (zie 11.11.1942) had aanmerkin¬gen over het gebrek aan discipline, ontoe¬laatbare gedragingen binnen de S.M.A.- provincie en, naar zijn stellige overtuiging, het financieel wanbeleid. Van zijn bemerkingen en brieven werd echter nauwelijks notitie genomen. Dit conflict liep zo hoog op, dat de algemeen overste, in opdracht van de Propaganda Fide in Rome, op 2 jun1 1936 een visitator benoemde in de persoon van pater Huub Janssen, waarbij zich op 17 december 1936 pater Collins S.M.A. van het hoofdbe¬stuur voeg¬de. We mogen hieruit conclude¬ren, dat pater Janssen toentertijd het volledige vertrouwen had van het S.M.A.- bestuur in Nederland en Lyon. Doch Harrie Rothoff, in zijn 'declara¬tion' op 21 december 1936, tekende protest aan omdat, naar zijn mening, zowel de algemeen overste als pater Janssen ook mede in het onder¬zoek betrok¬ken zouden moeten worden wegens gebrek aan gezag en wanorde in het finan¬cieel beleid. Boven¬dien verklaar¬de hij dat het hele onderzoek onvol¬ledig en incompetent ge¬schied was.
Harrie Rothoff verdween naar Rome voor verdere studie en in 1937 werd een grotendeels nieuw provinciaal bestuur geko¬zen, doch pater Janssen bleef als provinciaal- en missieprocu¬rator en tevens directeur van de wijnzaak. Hij regelde het ver¬voer van de missionarissen en hun bagage en bracht hen, indien nodig, naar de boot of van de boot naar het ziekenhuis of een van onze huizen. Hij regelde de financiën met de huizen, waar de huisoversten/economen klaagden over de zeer krappe toelage, beheerde de missiefondsen, administreerde de afrekeningen met missiebis¬schoppen en missionarissen. Daarbij kwamen na de oorlog nog de perikelen van de geldsane¬ring en deze betrof gelden van de nederlandse provincie, missiefondsen, gelden van derden (inclusief persoonlijke gelden van S.M.A.-leden).
De provinciale vergadering van 1946 met verschillende jongere afgevaardigden, vroeg om verjonging van bestuur en een nieuwe aanpak. Hein Mondé werd gekozen als provinciaal overste. Spoedig bleek dat visie en beleid van Mondé en Janssen totaal ver¬schil¬lend waren. Volgens Janssen was de provincie in die tijd zeer arm en de schuld op Ore Place, Hastings, zeer hoog. 2Mondé kocht hotel 'De Tafelberg' in Oos¬terbeek. Op 5 oktober 1949 schreef pater Janssen aan provinciaal Mondé:
"De Provinciale Kas is leeg. De huizen Oosterbeek, Aal¬beek en Bemelen hebben verleden maand ongeveer de helft ontvangen van datgene wat zij maandelijks nodig hebben...
Zo lang de tegenwoordige toestand van onze provincie blijft voortbestaan, is het ons niet mogelijk om onze thans bestaande schulden normaal af te lossen....
Onze financiële toestand is uiterst kritiek.... De enigste mogelijkheid, die er voor ons nog bestaat, is dat wij dit nieuwe jaar beginnen met een sluitende begroting, en hieraan ook blijven vasthouden".
Er was een ander serieus probleem. Pater Janssen was een gesloten type. Door de jaren heen had hij zich een eigen positie verworven. Doch pater Hein Mondé, een nuchter hollands type, wilde de exacte financiële situatie van de provincie weten doch slaagde er, na een paar jaar, nog niet in een totaalbeeld te krijgen. Pater Janssen had dit nooit zo gede¬tailleerd gedaan. Buiten voorkennis van bestuur werden belang¬rijke besluiten genomen met betrekking tot de beleggingsporte¬feuilles inzake aan- en verkoop. Kortom: Mondé en Janssen accor¬deerden niet. En Mondé was niet het type hierin te berus¬ten. Bemelen moest verkocht worden en andere zaken beter aange¬pakt. Doch het wederzijds ver¬trouwen ontbrak. Boven¬ver¬melde brief kan de besluitvorming wel eens versneld hebben. Pater Janssen schreef nog in november aan de provinci¬aal:
"Een ministerie dat geen vertrouwen meer geniet, demissi¬oneert voordat het door anderen opzij wordt gezet. Ik ben dan ook aan het denken om binnenkort mijn demissie in te dienen".
De provinciale bestuursvergadering van 7 december 1949 kwam met een stel maatregelen voor het functi¬oneren van de provin¬ciaal econoom. De provinciale prokuur werd in 1950 vanuit het zuiden overge¬bracht naar Oosterbeek. Daar werd pater Monkel, reeds enkele jaren assistent-econoom, benoemd tot provinciaal econoom met ingang van 1 mei 1950. Een offic¬iële overhandiging vond niet plaats. Pater Janssen bleef nog in het bezit van de diverse effectenportefeuilles (waarvan het meren¬deel van fondsen in beheer en van derden), en bleef ook directeur van de wijnhandel.
In 1951 werd accountantskan¬toor J.H.M. van Emmerik uit Leid¬schendam ingeschakeld. De heer van Emmerik schreef:
"Ook onze Bisschoppen hebben accountantscontrôle inge¬voerd en ik mag mij vereerd gevoelen, tot dit college van accoun¬tants te behoren" (brief 7 april 1951).
Deze maatregelen moeten pater Janssen pijn gedaan hebben. Zijn gezond¬heid was nooit optimaal, doch kreeg het nu extra zwaar te verduren. Op 29 augustus 1950 kreeg hij een lichte beroer¬te, ten gevolge van hoge bloeddruk of van zwakte in de bloed¬vaten. Direct gevaar was er niet. Mogelijk kon die aanval nog terug¬komen, volgens de dokter. In elk geval moest hij drie weken rust nemen en mocht voort¬aan geen inspannend werk meer ver-richten.
Op 13 januari 1952 schreef Huub Janssen aan provinciaal Mondé:
"Met mijn gezondheid is het de laatste tijd weer niet in orde. De bloeddruk is momenteel weer bij de 200. Dit is op zich niet zo erg, maar als een dergelijk verschijnsel zich voordoet binnen de 2 jaar nadat men een beroerte heeft gehad is het gevaar voor een nieuwe beroerte erg groot. De dokter maant mij dan ook tot voorzichtigheid.
Volgens de dokter is mijn bloeddruk voornamelijk van psychische oorsprong. Wat mij voornamelijk ontbreekt is de nodige rust; ik kan niet tot rust komen. Sedert ik ziek ben, zijn er bijna doorlopend conferenties en be¬sprekingen geweest, en moesten vaak dringende brieven beantwoord worden. De meeste van deze zaken waren niet van zo'n plezierige aard. En daar kan ik niet tegen. Normaliter zouden zulke dingen gemakkelijk te verwerken zijn, maar mijn weerstandsvermogen is sedert die beroerte nogal verzwakt, zodat zelfs de kleinste moeilijkheden mij onmiddellijk drukken en bedrukt maken, en dit is naar mijn mening de schuld van mijn beroerte".
Hier ontpopt de gesloten pater Janssen zich als een gevoelig en nog steeds actief en verantwoordelijk persoon, die moeite bleek te hebben met zaken af te stoten of te delegeren, zelfs na bestuursbe¬sluiten en fysieke waarschuwingen met betrekking tot zijn gezondheid.
Ook bij andere gelegenheden gaf deze gesloten collega blijken van gevoeligheid en dankbaarheid, met name voor bewezen dien¬sten. Hij waardeerde belang¬stel¬ling en kon met de communiteit meegenieten.
Gestorven.
Doch het ging werkelijk niet goed met hem. Zijn gezondheid noopte hem het zeer kalm aan te doen. Zijn 40 jarig priester¬ju¬bileum heeft hij nog mogen beleven, doch wegens gezondheid heeft hij dat niet georganiseerd ge¬vierd. Op woensdag 14 februari 1968 kwamen nog familieleden uit Ulestraten naar Cadier en Keer om hem te feliciteren met zijn 67ste verjaar¬dag en 's avonds dronk hij nog een glas wijn met een paar colle¬ga's. Later in de avond hoorde zijn buurman, pater W. Reck¬mann, een bons op de vloer. De dokter werd gealarmeerd. Kort hierna is hij, vrij plotseling, overleden: volgens sommigen op zijn verjaardag, volgens anderen in de vroege ochtend van de 15de februari. Op zaterdag 17 februari in de namiddag is hij, na een plechti¬ge Eucharistieviering in de kapel van het mis-siehuis, begraven op het kerkhof nabij deze kapel. In dit missiehuis op de Keer¬derberg bracht pater Jans¬sen het grootste deel van zijn leven door.
Bronnen:
- Archief Nederl. Provincie S.M.A., Cadier en Keer.
- J. ter Linden in 'Onze Krant', maart 1968.
Recherchez .../ Search...